Geloof is voor veel mensen iets dat ze van jongs af aan meekrijgen. Niet als een bewuste keuze, maar als iets dat vanzelfsprekend is – ingebed in je gezin, je kerkgemeenschap, de rituelen en de taal waarin je opgroeit. Net zoals je als kind leert hoe je anderen begroet of je aan tafel hoort te gedragen, leer je ook wat het betekent om te geloven.
Tegelijkertijd zijn kinderen bijzonder kwetsbaar. Hun overtuigingen en werkelijkheid worden grotendeels gevormd door wat de mensen om hen heen meegeven. Die invloed kan positief zijn, maar ook belastend. Daarom is het waardevol om stil te staan bij hoe we religie als kind hebben meegekregen. Je bewust worden van die erfenis – en van hoe die vandaag nog in je doorwerkt – is een eerste stap naar een gezond geloofsleven.
Het loyale kind
Kinderen zijn van nature loyaal aan hun ouders. Ze willen geliefd worden en voelen intuïtief aan hoe ze zich moeten gedragen om die liefde en veiligheid te behouden. Die loyaliteit beperkt zich echter niet tot het gezin: ook binnen de kerkgemeenschap speelt ze een rol. Ouders zijn vaak loyaal aan hun kerk, ook dat nemen kinderen waar en spiegelen ze.
Als het kind dan groter wordt en vragen begint te stellen die botsen met de overtuigingen van zijn omgeving, kan het op afwijzende of angstige reacties stuiten. Het leert dan al snel dat zulke gedachten niet welkom zijn. Niet alleen de woorden, maar ook de toon, gezichtsuitdrukking of net de stilte van een volwassene brengen een krachtige boodschap over. Een kind voelt die grens haarfijn aan, en past zich aan – uit angst om liefde, veiligheid of verbondenheid te verliezen.
Bovendien zijn jonge kinderen nog niet in staat om de informatie die zij krijgen kritisch te onderzoeken of in vraag te stellen. Voor hen bestaan er nog geen meerdere waarheden of interpretaties. Wanneer ze toch tegenstrijdige informatie ontvangen, zoeken ze houvast bij de volwassenen om hen heen.

Het angstige kind
Zelf herinner ik me bijvoorbeeld hoe mij als kind werd verteld dat mensen die Jezus niet als hun redder aanvaarden, niet in de hemel zouden komen. In lichte paniek vroeg ik toen aan een van de volwassenen wat er dan met mijn oma zou gebeuren als ze stierf – een brave, traditioneel katholieke vrouw. Het antwoord was duidelijk: slecht nieuws voor mijn oma. Ook al geloofde mijn kritische zelf het niet helemaal, toch was er ook onzekerheid. Ik heb die vraag nooit meer aan iemand anders gesteld, uit angst dat ik steeds opnieuw datzelfde antwoord zou krijgen…en wat moest ik daar dan mee?
Kinderen kunnen moeilijk onderscheid maken tussen symboliek, verbeelding en realiteit. Als ze horen over een eeuwige hel of het gevaar van de duivel, nemen ze dat letterlijk. Deze beelden en existentiële dreiging nestelen zich diep — zeker wanneer zulke boodschappen herhaald worden door zowel ouders als de geloofsgemeenschap. Het geloofsleven dat zo ontstaat, is dan vaak angst- of schuldgedreven.
Van hieruit geloven we
Onze vroege ervaringen hebben een blijvende invloed op hoe we later ons geloof beleven. Het godsbeeld dat we ontwikkelen, is nauw verbonden met de toon en inhoud van de religieuze boodschappen die we als kind meekregen. Als God bijvoorbeeld werd voorgesteld als streng, controlerend of straffend, blijft dat vaak onderhuids aanwezig — zelfs als we intussen andere overtuigingen proberen aan te nemen.
Maar de impact reikt verder dan alleen ons godsbeeld. Als we leerden dat we voortdurend op onze hoede moesten zijn voor de ‘duistere kant’, kan er een diepgeworteld gevoel van onveiligheid ontstaan — niet alleen in relatie tot God, maar ook in ons dagelijks leven. Of wanneer we leerden dat we altijd moesten vertrouwen en het goede in alles moesten blijven zien, was er misschien weinig ruimte voor twijfel, boosheid of verdriet. Dit kan ertoe leiden dat we het als volwassene moeilijk vinden om écht te voelen wat er in ons omgaat - ook in onze relatie tot het geloof.
Zo ontstaat er — vaak ongemerkt — een geloof dat niet geworteld is in vrijheid of vertrouwen, maar in aanpassing en overleving. Een geloof dat functioneert binnen de grenzen van wat we als kind leerden dat ‘mocht’. Pas wanneer we de moed vinden om die oude beelden te bevragen, ontstaat er ruimte voor een geloofsleven dat écht van binnenuit mag groeien.

Veiligheid om te zoeken
Ook los van religie zijn kinderen kwetsbaar, en nemen ze op hun eigen, unieke manier al vroeg allerlei gevoeligheden en uitdagingen met zich mee. Elk kind beleeft en verwerkt dingen anders, zelfs binnen hetzelfde gezin. Wanneer daar dan ook nog eens starre religieuze overtuigingen bovenop komen, wordt het voor een kind niet alleen moeilijker om zichzelf te worden, maar ook om een eigen spiritueel pad te ontdekken.
Daarom is het cruciaal dat ouders, opvoeders en geloofsgemeenschappen zich bewust zijn van de impact van hun woorden en houding. Een gezond geloofsleven begint bij een veilige omgeving waarin kinderen zich vrij voelen om hun twijfels, vragen en emoties te delen — zonder angst voor afwijzing. Laat hen voelen dat hun intuïtie en innerlijke worstelingen waardevol zijn. Dat hun vragen welkom zijn, ook als die afwijken van wat de groep gelooft. Dat geloven ook op hún manier mag — zonder druk, angst of oordeel.
Door ruimte te geven aan die kwetsbaarheid en diversiteit in geloofsbeleving, geef je kinderen niet alleen religieuze waarden mee, maar vooral ook de vrijheid om hun eigen weg te gaan. Een weg die resoneert met wie zij ten diepste zijn.
Bronnen
Anderson Laura E., When religion hurts you. Healing from religious trauma and the impact of high-Control Religion, Michigan 2023.
Bessel Van Der Kolk, Traumasporen in lichaam, brein en geest, 2022 Eeserveen.
Winell Marlene, Leaving the fold. A guide for former fundamentalists and others leaving their religion, Berkeley 1993.
Reactie plaatsen
Reacties